Zie de mens, in ijverzucht bezweken
Aan haar wens te weten door te meten
Vergeten zijn verlangen naar verwonderen
Geen vogel-, maar een ruimtevlucht bewonderen
Zie de mens, als een blok is hij massaal gevallen
Voor de macht van klokkentijd en priemgetallen
Verkracht heeft hij de Muze met haar schone kunsten
Geen tijd wil hij verdoen met dingen naar haar gunsten
Wie heeft nog oog voor visjes vliegensvlug in school
Of voor fonkeloogjes van de ratjes rennend in riool
Hoe komt die poes van hemelhoog op pootjes t’recht
En wie bedacht dat hamerend geluid van bonte specht
Zie de onnavolgbare processen in het eigen mensenlijf
Hoe je tong kan praten, hoe een beeld, gevoel beklijft
Hoe je binnenste in oogopslag of grijns naar buiten keert
De buitenwereld in één ogenblik je binnenste bezeert
Voor wij mensen het verwonderen geheel verleren
Dienen wij van uiterlijk naar innerlijk te verkeren
Daar ruist en huist de bron van aller-individueelste zijn
Een rijkdom hoger dan ons aller Quotevijfhonderd-gein
Daar op de wonderbare grens van buiten en van binnen
Is de plek waar verwonderen steeds weer kan ontspringen
Alles wat er wel of niet te weten valt wordt weer wonderlijk
Een spinnenweb, een lach, een molecuul even uitzonderlijk